Geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI) “studies met een voltijds leerplan”

Versie nr.: 02
Online sinds: 09-02-2007
Laatste wijziging: 19-09-2017
Printklare versie: 20170720_TF_NL_GPMI_student.pdf

  1. Gebruiksaanwijzing en afkortingen
  2. Context
  3. Wat is een GPMI « studies met voltijds leerplan »?
  4. Wie kan aanspraak maken op een GPMI « studies met voltijds leerplan »?
    1. RMI-begunstigden
    2. Andere
  5. Welke voorwaarden moeten er vervuld zijn om recht te hebben op een GPMI « studies met voltijds leerplan »?
    1. Algemene voorwaarden
    2. Specifieke voorwaarden voor RMI-begunstigden onder de 25 jaar
  6. Welke specifieke voorwaarden zijn van toepassing op een GPMI « studies met voltijds leerplan »?
  7. Welk OCMW is territoriaal bevoegd?
  8. Het aangesproken OCMW is territoriaal niet bevoegd: wat moet er gebeuren?
  9. Het aangesproken OCMW is territoriaal bevoegd: wat moet er gebeuren?
    1. Nagaan of de betrokkene alle voorwaarden tot toekenning van het RMI vervult
    2. Nagaan of de betrokkene student is in de zin van de RMI-wet
    3. Geval per geval afwegen of het aanvaardbaar is dat de studies een billijkheidsgrond vormen
    4. De betrokkene naar zijn onderhoudsplichtigen doorverwijzen
    5. Voor elk geval nagaan of het leefloon nog toegekend kan worden
    6. Toepassen van de vrijstelling voor inkomsten die voortkomen uit een studentenjob
    7. Er over waken dat alle voorwaarden die van toepassing zijn op een GPMI "studies met voltijds leerplan" vervuld zijn 
    8. Sanctioneren indien het contract niet wordt nageleefd
  10. De subsidie van de federale overheid
  11. Bijzonderheden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
  12. Veelgestelde vragen
  13. Wettelijke basis
  14. Voetnoten
  15. Andere nuttige fiches in verband met het onderwerp
  16. Andere nuttige links

1. Gebruiksaanwijzing en afkortingen

De Technische Fiches zijn bedoeld om de terreindeskundigen een praktische, duidelijke en geactualiseerde informatie te verschaffen over de verschillende vormen van steun en diensten aangeboden door de OCMW’s. Iedere fiche probeert exhaustief te zijn, maar in geval van twijfel is het aangeraden andere bronnen te raadplegen.

Alle Technische Fiches staan ter beschikking op de website www.ocmw-info-cpas.be.

Om de verschillende vormen van steun, die zijn opgenomen in de fiches, te kennen, kan u informatie opzoeken zowel via een inventaris als via een alfabetische trefwoordenlijst.

We vestigen de aandacht van de lezer er op dat het belangrijk is de datum van de laatste actualisering van de fiche na te gaan (zie datum onder de titel van de fiche).

Elke fiche hanteert in het algemeen dezelfde structuur. Na een beschrijving van de context, gaat de fiche verder met het geven van een antwoord op de vragen wat is het?, wie is er rechthebbende? en welk OCMW is er bevoegd?. Vervolgens worden de toepassingsmanieren behandeld, met name in het onderdeel wat moet het bevoegde OCMW doen om de steun toe te kennen? Voor elke vorm van steun wordt er ook een onderdeel besteed aan de staatssubsidie.

Naast iedere technische fiche die een bepaalde vorm van steun behandelt, bestaat er in principe ook een gebruiksvriendelijke fiche.

Deze gebruiksvriendelijke fiche geeft een antwoord op de concrete vragen van gebruikers en is opgesteld in de vorm van “Veelgestelde Vragen”.

We raden deskundigen dan ook aan van de gebruiksvriendelijke fiches te raadplegen. Deze behandelen immers dezelfde onderwerpen als de technische fiches, maar dan vanuit het standpunt van de steunaanvrager. Deze gebruiksvriendelijke fiches kunnen ook dienen als informatiedocument voor het grote publiek.

De informatie die hier wordt aangeboden is geen wettige basis om rechten te doen gelden. Daarvoor verwijzen we naar wetteksten en reglementen.

Afkortingen die in deze fiche worden gebruikt:

De ingekaderde tekst wil de aandacht vestigen op belangrijke bepalingen.

up

2. Context

Het beginsel van het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie is in 1993 ingevoerd in de wet op het bestaansminimum (1). Het geïndividualiseerde integratieproject werd toen in het leven geroepen om de neveneffecten van financiële afhankelijkheid te bestrijden door plichten vast te hechten aan het recht op het bestaansminimum om zo de integratie van jonge bestaansminimumtrekkers te bevorderen. Toch was de wet op het bestaansminimum niet specifiek op studenten gericht.

De RMI-wet, die de wet op het bestaansminimum heeft vervangen, behoudt het concept van het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie en vult het aan.

Volgens de RMI-wet kan de toekenning van een leefloon gekoppeld worden aan een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie. Dat GPMI legt de nodige etappes vast en de doelstellingen met het oog op de sociale en/of professionele inschakeling van een RMI-begunstigde voor wie werk in een eerste fase (nog) niet mogelijk of wenselijk is. Voor meer details: zie de fiche “Geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI)”.

Het meest geschikte GPMI voor iemand zal afhangen van zijn specifieke persoonlijke situatie, zijn verwachtingen en mogelijkheden op het vlak van sociale en/of professionele inschakeling.

Zo kan het GPMI verschillende vormen aannemen, afhankelijk van de leeftijd en de situatie van de begunstigde. Onder de vormen die in de RMI-wet vermeld zijn, vinden we het "GPMI met betrekking tot studies met voltijds leerplan" dat zoals de benaming doet vermoeden specifiek op studenten gericht is.

De wetgever was immers van oordeel dat onze samenleving geëvolueerd is naar een kennis-samenleving waarin vorming en diploma's steeds meer iemands kansen op inschakeling bepalen en jongeren dus aangemoedigd moeten worden om een diploma te behalen.

Daarom voorziet de RMI-wet in de mogelijkheid voor het OCMW om op basis van billijkheidsgronden en met het oog op de uitbreiding van zijn kans om werk te vinden, te aanvaarden dat een persoon die voldoet aan de voorwaarden om het RMI te genieten, studies met voltijds leerplan aanvat, voortzet of opnieuw opneemt met de hulp van het OCMW.

Jongeren die studies wensen aan te vatten of voort te zetten maar zelf geen inkomen hebben en niet door hun ouders onderhouden kunnen worden, kunnen een bijstandaanvraag bij het OCMW indienen. Als ze voldoen aan de voorwaarden die bij wet vastgelegd zijn, kunnen ze financiële bijstand (een leefloon) krijgen maar die zal gekoppeld worden aan een geïndividualiseerd project met betrekking tot de voortzetting van hun studies.

De wet van 2016 heeft de bepalingen betreffende het GPMI in de RMI-wet aanzienlijk gewijzigd (zie fiche 'Geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI)').

Deze fiche gaat uitsluitend over deze specifieke vorm van GPMI die aan studenten aangeboden wordt: met name het GPMI "studies met voltijds leerplan".

Voor de financiële aspecten: zie fiche “Leefloon”.

up

3. Wat is een GPMI "studies met voltijds leerplan"?

Het GPMI "studies met voltijds leerplan" is een vorm van GPMI die uitdrukkelijk vastgelegd is in de RMI-wet sinds 2002. De algemene aspecten werden besproken in de fiche "GPMI".

Zoals voor alle vormen van GPMI, is het GPMI "studies met voltijds leerplan" geen autonoom recht. Het gaat altijd gepaard met een financiële bijstand van het OCMW: het leefloon. Deze fiche behandelt enkel de aspecten die verband houden met het GPMI en niet die welke verband houden met de toekenning van financiële bijstand (zie ook de fiche “Recht op maatschappelijke integratie (RMI)”, de fiche “Leefloon” en de fiche “Geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI)”).

Het doel van het GPMI "studies met voltijds leerplan" is in de eerste plaats de jongeren onder de 25 jaar aan te moedigen om een diploma te halen met het oog op hun inschakeling op de arbeidsmarkt.

Alle algemeenheden in de fiche "GPMI" gelden ook voor het GPMI "studies met voltijds leerplan" aangezien het om een vorm van GPMI gaat.

up

4. Wie kan aanspraak maken op een GPMI "studies met voltijds leerplan"?

a) Leefloners

Het GPMI "studies met voltijds leerplan" is in de eerste plaats bedoeld voor leefloners onder de 25 jaar.

Artikel 11, § 2, van de RMI-wet bepaalt dat het GPMI "studies met voltijds leerplan" verplicht is voor jongeren onder de 25 jaar wanneer het OCMW aanvaardt dat zij op basis van billijkheid, namelijk om hun kansen op het vinden van werk te verbeteren, studies met voltijds leerplan aanvatten, voortzetten of opnieuw opnemen.

Voor jongeren onder de 25 jaar wordt het GPMI "studies met voltijds leerplan" dus beschouwd als een voorwaarde voor het verkrijgen van het RMI.

Leefloners die ouder zijn dan 25 jaar en studies met voltijds leerplan willen aanvatten of voortzetten kunnen ook, mits de goedkeuring van het OCMW, aanspraak maken op een GPMI met een dergelijke inhoud. Maar in dat geval moet het GPMI enkel beantwoorden aan de 8 algemene voorwaarden die van toepassing zijn op ieder GPMI. Bijgevolg zal dit GPMI beschouwd worden als een 'algemeen' GPMI, en niet als een GPMI 'studies met voltijds leerplan'  (zie fiche “Geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI)”)

b) Andere personen

Het OCMW kan beslissen dat een persoon die geen RMI maar enkel maatschappelijke dienstverlening geniet en studies met voltijds leerplan aanvat, voortzet of opnieuw opneemt, financiële bijstand van het OCMW krijgt en de toekenning ervan koppelen aan een GPMI met betrekking tot studies met voltijds leerplan. In voorkomend geval moeten de voorwaarden die vastgelegd zijn in de RMI-wet en die van toepassing zijn op de GPMI, niet noodzakelijk vervuld zijn.

up

5. Welke voorwaarden moeten er vervuld zijn om recht te hebben op een GPMI "studies met voltijds leerplan"?

a) Algemene voorwaarden

Het GPMI "studies met voltijds leerplan" is een vorm van GPMI en het GPMI is één van de drie vormen die het RMI kan aannemen. Om aanspraak te kunnen maken op een GPMI moeten zowel de min-25-jarigen als de plus-25-jarigen voldoen aan alle voorwaarden die vastgelegd zijn in de RMI-wet (voorwaarden i.v.m. verblijfplaats, leeftijd, nationaliteit, gebrek aan bestaansmiddelen, …) (zie fiche “Recht op maatschappelijke integratie (RMI)”).

De werkbereidheid is één van de voorwaarden voor de toekenning van het RMI. Bepaalde personen kunnen echter wel het RMI genieten ook al voldoen ze niet aan deze voorwaarde, als ze gezondheids- en of billijkheidsredenen kunnen inroepen. Het feit dat de studies worden voortgezet, kan een uitzondering vormen op de werkbereidheid maar is dat niet stelselmatig. De studenten moeten aantonen dat de studies nuttig zijn voor hun professionele toekomst, dat ze de studies aankunnen en dat ze hun levensomstandigheden echt willen verbeteren door deeltijds of occasioneel te werken tijdens hun studies.

Men mag niet uit het oog verliezen dat het OCMW volgens artikel 11, §2, a) van de RMI-wet moet aanvaarden dat de betrokkene studies met voltijds leerplan aanvat, voortzet of opnieuw opneemt en dit om zijn kansen op inschakeling op de arbeidsmarkt te verbeteren. Het doel kan zijn om een diploma van het secundair onderwijs of het hoger onderwijs (bachelor, master) te behalen.

Om in het kader van de RMI-wet een 'student' te zijn, moeten de gevolgde studies erop gericht zijn om de kansen voor inschakeling op de arbeidsmarkt te vergroten. De concrete uitvoering van deze beoordeling wordt overgelaten aan het OCMW, maar de omzendbrief van 12 oktober 2016 betreffende de wet van 21 juli 2016 houdende wijziging van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie geeft enkele voorbeelden.

b) Specifieke voorwaarden voor leefloners onder de 25 jaar

Bovendien, om in aanmerking te komen voor een GPMI "studies met voltijds leerplan" moet de min- 25-jarige student zijn in de zin van de RMI-wet. Volgens artikel 11, §2, a) van de RMI-wet beschikt iemand over die hoedanigheid als hij aan de volgende voorwaarden voldoet:

Voorwaarde 1: Meerderjarig en jonger dan 25 jaar zijn

Het GPMI is een vorm van RMI. Om aanspraak te kunnen maken op het RMI moet de betrokkene meerderjarig zijn of gelijkgesteld zijn aan een meerderjarige in de zin van artikel 3, 2°, van de RMI-wet.

Bovendien moet de student moet op het ogenblik van de indiening van de RMI aanvraag jonger zijn dan 25 jaar.

Voorwaarde 2: Studies met voltijds leerplan volgen

Het begrip onderwijs met voltijds leerplan verwijst naar de regelgeving van de Gemeenschappen. Het wordt gedefinieerd in tegenstelling tot de andere onderwijstypes zoals onderwijs met beperkt leerplan of onderwijs voor sociale promotie. (2)

Concreet verstaan we onder "studies met voltijds leerplan":

De volgende studies kunnen niet beschouwd worden als studies met voltijds leerplan in de zin van artikel 11, § 2, a) van de RMI-wet:

Voorwaarde 3: Studeren aan een erkende onderwijsinstelling, georganiseerd of gesubsidieerd door de Gemeenschappen

De onderwijsinstelling waar de steunaanvrager studeert moet erkend zijn of georganiseerd of gesubsidieerd door één van de Gemeenschappen.

Dit criterium zorgt voor de tegenstelling tot lessen die georganiseerd worden op initiatief van private rechts- of natuurlijke personen die slechts leiden tot het verkrijgen van een titel, een attest of een brevet dat niet erkend is door een Gemeenschap (bv. lessen georganiseerd door niet erkende privé-scholen ter voorbereiding op de middenjury, talenscholen, dactylografiescholen, vzw's, …) of andere overheidspersonen (bv. opleidingen die binnen een OCMW georganiseerd worden).

Datzelfde criterium zorgt ook voor de tegenstelling tot afstandsonderwijs omdat die niet gegeven worden "in" een instelling, ook al worden ze door een Gemeenschap georganiseerd en erkend.

Studies in buitenlandse onderwijsinstellingen komen dus niet in aanmerking, tenzij de studies in het buitenland deel uitmaken van de vorming in een onderwijsinstelling die erkend, georganiseerd of gesubsidieerd wordt door een Gemeenschap en waarvoor de steunaanvrager ingeschreven is. Studenten die een bepaalde periode in het buitenland studeren, in het kader van het Erasmus-programma van de Europese Unie, blijven ingeschreven in een onderwijsinstelling die erkend, georganiseerd of gesubsidieerd wordt door de Gemeenschappen en aan de voorwaarde voldoen.

Voorwaarde 4: Studies aanvatten, voortzetten of opnieuw opnemen: inschrijving in een onderwijsinstelling

De studies moeten aangevat, voortgezet of opnieuw opgenomen worden. De betrokkene moet zijn studies dus heropnemen na een onderbreking of de studies waaraan hij bezig was, voortzetten.

Op het ogenblik van de indiening van de RMI-aanvraag moet de aanvrager zijn hoedanigheid van student kunnen bewijzen, en dit door een inschrijving voor studies met voltijds leerplan in een onderwijsinstelling die erkend, georganiseerd of gesubsidieerd wordt door de Gemeenschappen (3).

De student behoudt zijn hoedanigheid van student zonder onderbreking tot het moment waarop hij de studies beëindigt of onderbreekt.

De studies worden niet onderbroken door periodes van schoolvakantie en verlof. De steunaanvrager behoudt zijn hoedanigheid van student gedurende de verlofperiode tussen twee school- of universiteitsjaren van zijn studies. De student die een studiejaar beëindigt op school of universiteit, behoudt zijn hoedanigheid van student, tenzij hij zijn studies niet wil voortzetten, hetzij omdat hij het zelf gemeld heeft, hetzij omdat die plannen bewezen kunnen worden met objectieve elementen (bv. inschrijving als werkzoekende bij de Actiris of de VDAB).

De studies worden ook niet onderbroken als de student zijn studies tijdelijk niet kan voortzetten omwille van zijn gezondheid, op voorwaarde dat hij ingeschreven blijft voor het school- of universitair jaar dat aan de gang is.

De student die vroegtijdig zijn studies beëindigt omdat hij dat zelf gemeld heeft of omdat objectieve elementen dat aantonen (bv. inschrijving als werkzoekende bij de Actiris of de VDAB), verliest zijn hoedanigheid van student, ook al is hij nog ingeschreven in een onderwijsinstelling.

up

6. Welke specifieke voorwaarden zijn van toepassing op een GPMI "studies met voltijds leerplan"? (4)

Net zoals de andere GPMI moet het GPMI "studies met voltijds leerplan" beantwoorden aan de algemene voorwaarden die vastgelegd zijn in artikel 10 tot 18 van het KB RMI en toegelicht worden in de fiche "Geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI)".

Buiten deze algemene voorwaarden moet ieder GPMI inzake "studies met voltijds leerplan" voor RMI-begunstigden onder de 25 jaar ook beantwoorden aan bepaalde specifieke voorwaarden. Die specifieke voorwaarden worden vastgelegd in artikel 21 van het KB RMI.

Voorwaarde 1: Het GPMI moet de totale studieduur dekken

De betrokken jongere moet een GPMI hebben voor de volledige duur van zijn studies, maar dat GPMI moet er niet direct de totale duur van dekken (bv. 4 jaar). Het kan gaan om meerdere opeenvolgende contracten maar ieder studiejaar moet gedekt worden door een GPMI-contract.

Voorwaarde 2: Het GPMI moet de specifieke voorwaarden vermelden waarin het leefloon behouden blijft

Zo moeten de volgende zaken in het contract vastgelegd worden:

Wanneer de student een beroepsactiviteit uitoefent (studentenjob, …), wordt artikel 35, §2 van het KB RMI met betrekking tot de specifieke vrijstellingen toegepast. (zie “Het OCMW is territoriaal bevoegd: wat moet er gebeuren?”).

Voorwaarde 3: Het GPMI moet de benaming van de opleiding en de instelling vermelden

Wat dat betreft, moet de student het OCMW een bewijs leveren van zijn inschrijving in een onderwijsinstelling die door de Gemeenschappen erkend en door hen georganiseerd of gesubsidieerd wordt.

Voorwaarde 4: Er moeten enkele engagementen genomen worden

 

Het is belangrijk dat er in het kader van de evaluatie van het studiejaar rekening gehouden wordt met de paradigmaveranderingen ingevoerd door het landschapsdecreet. Aan Franstalige kant structureert dat decreet het onderwijs in 'onderwijseenheden' (UE, unité d'enseignement), waardoor de student het recht heeft om op verschillende momenten evaluaties af te leggen en kan kiezen om op eigen tempo vooruit te gaan om te slagen voor volledige onderwijseenheden. Het is dus niet langer adequaat om het academisch parcours van de student te beoordelen op basis van het al dan niet slagen voor de in januari of juni aangeboden evaluaties.


up

7. Welk OCMW is territoriaal bevoegd?

De RMI-wet heeft een specifieke territoriale bevoegdheidsregel voor studenten ingevoerd. Het doel van die regel is een betere verdeling van de last die studenten voor het OCMW vormen. Volgens artikel 2, §6, van de wet van 1965 is het steunverlenend centrum van de persoon die studies volgt in de zin van artikel 11, §2, a) van de RMI-wet, het OCMW van de gemeente waar de student ingeschreven is als hoofdverblijfplaats, in het bevolkings- of het vreemdelingenregister, op het ogenblik van zijn aanvraag (a). Dat OCMW blijft bevoegd gedurende de hele ononderbroken duur van de studies (b). Deze specifieke regel van territoriale bevoegdheid is dus van toepassing op bijstandsaanvragers die beschikken over de hoedanigheid van student in de zin van de RMI-wet. (Zie rubriek 5 "Welke voorwaarden moeten er vervuld zijn om recht te hebben op een GPMI 'studies met voltijds leerplan'?").

De administratieve situatie van de student op het ogenblik van de indiening van de aanvraag is dus doorslaggevend.

a) De in overweging te nemen inschrijving moet aan bepaalde voorwaarden voldoen:

 Voorwaarde 1: Inschrijving in het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister

De inschrijving in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister is het doorslaggevende criterium. Wanneer de steunaanvrager echter geen effectieve inschrijving heeft in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister, vallen we terug op de algemene regel van het steunverlenend centrum voorzien in artikel 1, 1° van de wet van 1965. In dit geval is het OCMW van de gemeente op het grondgebied waarvan de hulpbehoevende persoon zijn hoofdverblijfplaats heeft, bevoegd (5).

Voorwaarde 2: Inschrijving als hoofdverblijfplaats

De wet preciseert ook dat het gaat om de inschrijving als "hoofdverblijfplaats". Een inschrijving als referentieadres komt dus niet in aanmerking. Wanneer de steunaanvrager geen inschrijving heeft als hoofdverblijfplaats, is de algemene bevoegdheidsregel van het steunverlenend centrum voorzien in artikel 1, 1°, van de wet van 1965 van toepassing.

Voorwaarde 3: Inschrijving op het ogenblik van de aanvraag

Het gaat om de gemeente waar de steunaanvrager effectief ingeschreven is op het ogenblik van zijn aanvraag. Een aanvraag om inschrijving als hoofdverblijfplaats in een bepaalde gemeente is niet voldoende. Het OCMW moet zich baseren op de effectieve inschrijving op het ogenblik van de steunaanvraag.

b) Het OCMW blijft bevoegd gedurende de hele ononderbroken duur van de studies

Veranderingen van woonplaats in de loop van de studies hebben geen weerslag op de bevoegdheid van het OCMW. Zodra een OCMW territoriaal bevoegd wordt voor een student, blijft het dat voor de rest van de studies totdat die studies onderbroken of beëindigd worden.

Het OCMW blijft ook bevoegd voor iedere vorm van sociale bijstand gedurende de hele ononderbroken duur van de studies.

Het is niet vereist dat het OCMW effectief bijstand toegekend heeft op het moment van de steunaanvraag. Een aanvraag van de student volstaat, waarna het OCMW – bevoegd op basis van de specifieke bevoegdheidsregel voor studenten – de bijstand ofwel toegekend ofwel geweigerd heeft. Dat OCMW blijft bevoegd gedurende de ononderbroken duur van de studies. Hetzelfde geldt wanneer de betrokkene zijn recht op maatschappelijke integratie verliest in de loop van zijn studies omwille van een gewijzigde situatie (bv. verkrijgen van een inkomen) en dat vervolgens terugkrijgt.

De bepaling van de bevoegdheid moet afzonderlijk gezien worden van de analyse van de aanvraag ten gronde, d.w.z. het al dan niet toekennen van sociale bijstand.

up

8. Het aangesproken OCMW is territoriaal niet bevoegd: wat moet er gebeuren?

Het GPMI is een vorm van RMI. De regels die van toepassing zijn inzake RMI ingeval het OCMW territoriaal niet bevoegd is, zijn dus van toepassing (zie fiche “Recht op maatschappelijke integratie (RMI)”).

up

9. Het aangesproken OCMW is territoriaal bevoegd: wat moet er gebeuren?

 Wanneer iemand met een aanvraag bij het OCMW komt aankloppen, gaat dat OCMW eerst na of het territoriaal bevoegd is. Vervolgens houdt het rekening met de volgende punten:

a) Nagaan of de betrokkene alle voorwaarden tot toekenning van het RMI vervult

Het GPMI "studies met voltijds leerplan" is bedoeld voor RMI-begunstigden die jonger zijn dan 25 jaar. Het OCMW kan echter beslissen een GPMI "studies met voltijds leerplan" toe te kennen aan iemand die niet voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van het RMI maar wel voor sociale bijstand.

b) Nagaan of de betrokkene student is in de zin van de RMI-wet

Iemand beschikt over de hoedanigheid van student als de voorwaarden die vastgelegd zijn in artikel 11, § 2, a, van de RMI-wet vervuld zijn. (zie “Welke voorwaarden moeten vervuld zijn om recht te hebben op een GPMI “studies met voltijds leerplan”?”)

c) Geval per geval afwegen of het aanvaardbaar is dat de studies een billijkheidsgrond vormen

Deze beoordeling hangt voornamelijk af van de studies met voltijds leerplan in kwestie. Deze moeten de kansen op inschakeling op de arbeidsmarkt van de betrokkene verhogen. De keuze van de studies komt de jongere toe, maar moet met het OCMW besproken worden.

d) De betrokkene naar zijn onderhoudsplichtigen doorverwijzen

Aangezien het RMI een residueel recht is, kan het OCMW in principe aan de jongere vragen om andere inkomstenbronnen aan te spreken. Doorverwijzen naar de onderhoudsplichtigen mag evenwel niet stelselmatig gebeuren. Tijdens het sociaal onderzoek moet het OCMW de effectieve financiële mogelijkheden van de ouders met betrekking tot een eventuele onderhoudsbijdrage evalueren alvorens de aanvrager te verplichten zijn rechten te doen gelden voor de vrederechter.

Het OCMW kan zelf van rechtswege optreden ten gunste van de betrokkene om zijn rechten op onderhoudsgeld te doen gelden. Het OCMW mag zich niet onttrekken aan zijn wettelijke verplichting tot toekenning van bijstand omdat de onderhoudsplichtigen prioritair aangesproken moeten worden.

e) Voor elk geval nagaan of het leefloon nog toegekend kan worden

Het GPMI is geen autonoom recht. Het is altijd gekoppeld aan financiële bijstand van het OCMW: het leefloon. Het OCMW moet erover waken dat de voorwaarden voor de toekenning van het leefloon vervuld zijn. Het leefloon kan niet naar het buitenland gaan als sociale uitkering. De betaling van het leefloon wordt geschorst als de begunstigde meer dan een maand in het buitenland verblijft.

In uitzonderlijke omstandigheden kan het OCMW het leefloon wel blijven toekennen gedurende een langer verblijf in het buitenland. Het OCMW moet de uitzonderlijke omstandigheden in ieder geval afzonderlijk beoordelen. Wanneer een student gedurende een bepaalde periode in het buitenland studeert in het kader van het Erasmus-programma, moet het OCMW nagaan of het leefloon volgens de wettelijke voorschriften nog toegekend kan worden. Het OCMW gaat na of de aanvrager van het leefloon zijn gebruikelijke verblijfplaats in België behoudt (hetzij bij zijn ouders, hetzij op een studentenkamer), of hij een inschrijving behoudt in een onderwijsinstelling van de Gemeenschappen en of het verblijf in het buitenland kadert binnen een GPMI. Als het leefloon behouden blijft, wordt de Erasmusbeurs die in het kader van het Erasmusprogramma toegekend wordt via de Gemeenschappen, met de steun van de Europese Unie vrijgesteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

f) Toepassen van de vrijstelling voor inkomsten die voortkomen uit een studentenjob

Artikel 35, §2, van het KB RMI heeft het principe ingevoerd van de vrijstelling van inkomsten uit werk voor studenten gedurende de hele duur van hun studies, ten belope van twee bedragen die afhangen van het feit of de betrokkene al dan niet een studiebeurs ontvangt (bedragen op 1 juni 2017):
- vrijstelling van 68,06 euro per maand als de betrokkene een studiebeurs geniet.
- vrijstelling van 244,03 euro per maand zonder studiebeurs.

Wanneer een student een studiebeurs aanvraagt maar er daarover nog geen beslissing genomen is, kan de student een vrijstelling genieten op de inkomsten uit arbeid, ten belope van het hoogste bedrag (244,03 euro). Het OCMW dient de student wel te melden dat het te veel ontvangen bedrag teruggevorderd zal worden als hij de studiebeurs krijgt.

g) Er over waken dat alle voorwaarden die van toepassing zijn op een GPMI “studies met voltijds leerplan” vervuld zijn

Ongeacht de specifieke voorwaarden die vastgelegd zijn in artikel 21 van het KB RMI (zie “Welke specifieke voorwaarden zijn van toepassing op een GPMI “studies met voltijds leerplan”?”) moet een GPMI steeds voldoen aan de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op iedere vorm van GPMI (zie fiche “Geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI)”). Ter herinnering: het GPMI is vastgelegd in een contract en de maatschappelijk werker gebruikt daartoe een kaderovereenkomst die goedgekeurd is door de raad voor maatschappelijk welzijn. (6)

h) Sanctioneren indien het contract niet wordt nageleefd

Na de evaluatie en eventuele aanpassing van het GPMI kan het OCMW beslissen sancties te nemen tegen de persoon die de verplichtingen niet nakomt die vastgelegd zijn in het GPMI "studies met voltijds leerplan". (zie fiche “Geïndividualiseerd project voor maatshcappelijke integratie (GPMI)”)

up

10. De subsidie van de federale overheid

In 2002 heeft de wetgever de OCMW's willen aanmoedigen om een leefloon gekoppeld aan een GPMI toe te kennen aan jongeren onder de 25 jaar die studies met een voltijds leerplan aanvatten of voortzetten. Daartoe heeft hij in de RMI-wet 2 stimulansen opgenomen: een verhoging met 10% van de subsidie van de federale overheid voor studenten jonger dan 25 jaar op voorwaarde dat de bepalingen van artikel 26 en 28 inzake terugvordering nageleefd worden en het OCMW de mogelijkheid heeft om de bij onderhoudsplichtigen teruggevorderde bedragen te houden.

De wet van 2016 heeft de bepalingen betreffende de subsidiëring van GPMI's gewijzigd. Zo zijn de subsidies betreffende het GPMI met betrekking tot opleiding en het GPMI met betrekking tot studies met voltijds leerplan, die sinds 2002 opgenomen waren in artikel 33 en 34 van de RMI-wet, opgeheven en vervangen door een nieuwe bijzondere subsidie.

Deze nieuwe subsidie bedraagt 10% van het bedrag van het toegekende leefloon en is bedoeld om de begeleidings- en activeringskosten te dekken. De subsidie is verschuldigd in vier gevallen, waaronder in geval van een GPMI 'studies met voltijds leerplan' (7) (zie fiche 'Geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI)').

Hieronder vermelden we alleen de specifieke voorwaarden voor de toekenning van deze subsidie in geval van een GPMI 'studies met voltijds leerplan'.

1°) De bijzondere subsidie is verschuldigd wanneer een GPMI 'studies met voltijds leerplan' afgesloten wordt met een begunstigde die jonger is dan 25 jaar op het moment dat het GPMI afgesloten wordt. Indien de persoon die studies met voltijds leerplan wil aanvatten jonger is dan 25 jaar, wordt het GPMI beschouwd als een 'algemeen' GPMI, en dus niet als een GPMI 'studies met voltijds leerplan'. Het OCMW zal voor dit GPMI dus geen recht hebben op de hier beschreven bijzondere subsidie 'student'.

2°) De subsidie kan een 'eerste subsidie' voorafgaan of erop volgen. Deze subsidie kan ook volgen op een subsidie 'verlenging' maar kan nooit gevolgd worden door een subsidie '2e kans'.

3°) Het OCMW kan aanspraak maken op de bijzondere subsidie gedurende de volledige periode dat een GPMI 'studies met voltijds leerplan' bestaat, op voorwaarde dat alle voorwaarden voor dit specifieke GPMI vervuld zijn.

4°) Deze subsidie begint te lopen vanaf de eerste dag van de maand waarin het GPMI getekend is als de jongere op die datum een leefloon kreeg en kan ook na een onderbreking toegekend worden aan het OCMW als de voorwaarden vervuld zijn.

5°) Als een nieuw OCMW bevoegd is, heeft het tweede OCMW recht op de subsidie 'student' onder dezelfde voorwaarden als het eerste bevoegde OCMW.

up

11. Bijzonderheden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Er zijn geen bijzonderheden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor deze maatregel.

12. Veelgestelde vragen

 Wat gebeurt er met de specifieke voorwaarden als de student 25 jaar wordt in de loop van zijn studies?

Die specifieke voorwaarden blijven van toepassing tot het einde van de studies, ook al wordt de studerende leefloner in de loop van zijn studies 25 jaar.

Welk OCMW is bevoegd op het moment dat een minderjarige student die sociale bijstand ontvangt, meerderjarig wordt?

Als de minderjarige student die OCMW-bijstand geniet, meerderjarig wordt, moet de specifieke regel van territoriale bevoegdheid in artikel 2, § 6, van de wet van 1965 toegepast worden. De algemene regel van het steunverlenend centrum is derhalve niet meer van toepassing.

Welk OCMW is territoriaal bevoegd wanneer twee studenten die afhangen van verschillende OCMW's, samen een kind krijgen en beslissen te gaan samenwonen?

Volgens artikel 2, §6, van de wet van 1965 zijn in principe de twee centra bevoegd: ieder voor zijn student. Ieder centrum blijft bevoegd gedurende de hele ononderbroken duur van de studies.

Indien de situatie echter veranderd (geboorte) en als de betrokkene recht krijgt op een leefloon categorie 3 overeenkomstig artikel 14, 3°, van de RMI-wet (persoon die met een gezin ten laste leeft), zal de toekenning van het leefloon ook direct het recht van de eventuele echtgenoot of levensgezel dekken. Concreet betekent dit dat één van de twee centra de betaling van het leefloon categorie 3 zal doen. Dat zal het OCMW zijn waar de betrokkenen de wijziging van hun situatie gemeld hebben.

Behoudt een student die in het kader van het Erasmusprogramma van de Europese Unie een tijdje naar het buitenland gaat zijn leefloon en houdt men bij de berekening van de bestaansmiddelen rekening met de in dat kader toegekende beurs?

Aangezien het leefloon niet naar het buitenland kan gaan als sociale uitkering, wordt de betaling van het leefloon geschorst als de begunstigde langer dan een maand in het buitenland verblijft. In uitzonderlijke omstandigheden kan het OCMW het leefloon echter blijven uitbetalen gedurende een langer verblijf in het buitenland.

Wanneer een student gedurende een bepaalde periode in het buitenland studeert in het kader van het Erasmusprogramma, moet het OCMW in ieder individueel concreet geval nagaan of het leefloon, rekening houdend met de wettelijke voorschriften, nog toegekend kan worden. Het OCMW gaat na of de aanvrager van het leefloon zijn gebruikelijke woonplaats in België behoudt (hetzij bij zijn ouders, hetzij in een studentenkamer), of hij een inschrijving in een onderwijsinstelling van de Gemeenschappen behoudt en of het verblijf in het buitenland kadert in het GPMI.

Als het leefloon uitbetaald blijft worden, kan de Erasmusbeurs die in het kader van het Erasmusprogramma toegekend wordt door de Gemeenschappen, met de steun van de Europese Unie, vrijgesteld worden bij de berekening van de bestaansmiddelen.

Kan het OCMW de uitbetaling van het leefloon aan een student automatisch schorsen gedurende de zomervakantie, omdat de student dan kan werken om aan zijn behoeften tegemoet te komen?

Neen, het OCMW dat zo zou redeneren, overtreedt de wetgeving. Zoals hierboven reeds gepreciseerd werd, moet de jongere effectief bereid zijn om te werken gedurende de periodes die verenigbaar zijn met zijn studies (bv. tijdens de zomervakantie), maar men moet steeds ieder geval afzonderlijk beoordelen: rekening houden met eventuele verplichte stages, herexamens, eindwerk, … De werkbereidheidseis moet aangepast worden aan de situatie van de student en er kunnen niet a priori periodes vastgelegd worden die compatibel zijn met de studies, omdat men rekening moet houden met de individuele situatie van iedere student (voorbereiding en verwerking van lessen en examens). Bovendien kan het gebeuren dat de student ondanks zijn inspanningen geen werk vindt. In dat geval blijft hij recht hebben op het leefloon.

Moet het aan een student toegekende leefloon door het OCMW teruggevorderd worden bij de onderhoudsplichtigen?

Artikel 26 van de RMI-wet bepaalt dat het OCMW het toegekende leefloon kan verhalen op de onderhoudsplichtigen op grond van een eigen recht.

Tot 2016 was het OCMW verplicht om de bepalingen van artikel 26 en 28 van de RMI-wet na te leven om de subsidie van de federale overheid inzake het GPMI 'studies met voltijds leerplan' te krijgen. Sinds de wet van 2016 is de subsidie van de federale overheid niet langer gebonden aan die verplichting.

De beoogde onderhoudsplichtigen zijn de echtgenoot of ex-echtgenoot, de ouders en de afstammelingen in de eerste graad, de adoptant of de geadopteerde en de persoon die gedurende de wettelijke verwekkingperiode een relatie had met de moeder van het kind waarvan het vaderschap niet vastgesteld is. Voor deze laatste onderhoudsplichtige bepaalt artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek een onderhoudsplicht zolang het kind zijn opleiding niet afgerond heeft (8)

De terugvordering moet gebeuren binnen de grenzen van artikel 42 t/m 55 van het KB RMI. Zo moet het OCMW een sociaal onderzoek verrichten, enerzijds om de solvabiliteit van de onderhoudsplichtigen in te schatten en anderzijds om de familiale impact van een dergelijke ingreep te ramen.

Het OCMW dat geen onderzoek gedaan heeft naar de bestaansmiddelen van de onderhoudsplichtigen, handelt niet volgens de voorwaarden van de wet. Krachtens artikel 50 van het KB RMI kan er geen enkele terugvordering gedaan worden ten laste van de onderhoudsplichtige wiens netto belastbaar inkomen onder een bepaalde grens ligt.

Artikel 35 van de RMI-wet maakt een afwijking mogelijk op artikel 55 van het KB van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de boekhouding van de Staat. De wet biedt de OCMW's de mogelijkheid om de bedragen te houden die bij de onderhoudsplichtigen van de jongere teruggevorderd werden. Die afwijking vormt een bijkomende financiële incentive voor de OCMW's die een leefloon toekennen aan jongeren onder de 25 jaar met een GPMI 'studies met voltijds leerplan' voorzien bij artikel 11, § 2, a) van de RMI-wet.

Wanneer worden studies als onderbroken beschouwd?

De studies worden niet onderbroken door periodes van schoolvakantie en verlof.  De Steunaanvrager behoudt zijn hoedanigheid van student gedurende de verlofperiode tussen twee school- of universiteitsjaren van zijn studies.  De student die een studiejaar beëindigt op school of universiteit, behoudt zijn hoedanigheid van student, tenzij hij zijn studies niet wil voortzetten, hetzij omdat hij het zelf gemeld heeft, hetzij omdat die plannen bewezen kunnen worden met objectieve elementen (bv. inschrijving als werkzoekende bij de Actiris of de VDAB).

De studies worden ook niet onderbroken als de student zijn studies tijdelijk niet kan voortzetten omwille van zijn gezondheid, op voorwaarde dat hij ingeschreven blijft voor het school- of universitair jaar dat aan de gang is.

De student die vroegtijdig zijn studies beëindigt omdat hij dat zelf gemeld heeft of omdat objectieve elementen dat aantonen (bv. inschrijving als werkzoekende bij de Actiris of de VDAB), verliest zijn hoedanigheid van student, ook al is hij nog ingeschreven in een onderwijsinstelling.

up

13. Wettelijke basis

Wetten en besluiten

Wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie (B.S. 31.7.2002, inforum nr. 176608) , die meermaals gewijzigd werd, met name door bepaalde wetten die hieronder vermeld staan.

KB van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie (B.S. 31.7.2002, inforum nr. 178496) , dat meermaals gewijzigd werd, met name door de hieronder vermelde bepalingen.

Programmawet van 26 december 2015 tot invoering van paragraaf 5 in artikel 23 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie (B.S. 30.12.2015, inforum nr. 296805)

Wet van 21 juli 2016 houdende wijziging van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie (B.S. 02.08.2016, inforum nr. 302224)

KB van 3 oktober 2016 tot wijziging van het KB van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie (B.S. 11.10.2016, inforum nr. 304404)

Andere

Algemene omzendbrief van 17 juni 2015 – wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie (inforum nr. 287336) (deze omzendbrief vervangt de vroegere algemene omzendbrief RMI van 6 september 2002).

Omzendbrief van 14 december 2004 – Wijzigingen met ingang vanaf 1 januari 2005 inzake het recht op maatschappelijke integratie (inforum nr. 198726)

Omzendbrief van 21 december 2004 – Wijzigingen met ingang van 1 januari 2005 inzake het recht op maatschappelijke integratie: aanvulling bij de omzendbrief van 14.12.2004 van de Dienst OCMW-Wetgeving (inforum nr. 199021)

Omzendbrief van 5 augustus 2014 betreffende de interpretatie van art. 3, 3°, 2e streepje van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en van art. 57quinquies van de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (inforum nr. 286008)

Omzendbrief van 3 augustus 2004 – wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, studenten en het recht op een leefloon (inforum nr. 196398)

Omzendbrief van 12 oktober 2016 betreffende de wet van 21 juli 2016 houdende wijziging van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie (inforum nr. 304503)

Omzendbrief van 12 januari 2016 betreffende het recht op maatschappelijke integratie in het kader van de wet van 26 mei 2002 in geval van verblijf in het buitenland (artikel 23, § 5) - opheffing van artikel 38 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie (inforum nr. 297557)

Omzendbrief van 1 juni 2017 – aanpassing van de bedragen die tot de federale wetgeving met betrekking tot het maatschappelijk welzijn behoren, op 1 juni 2017 (inforum nr. 185733)

up

Voetnoten

  1. Wet van 12 januari 1993 houdende een urgentieprogramma voor een solidaire samenleving.
  2. Doc. Kamer, 50, 1603/004, Verslag van 4 april 2002 over het wetsontwerp betreffende het recht op maatschappelijke integratie, blz. 51.
  3. Artikel 21, § 3, van het KB RMI.
  4. Artikel 21 van het KB RMI.
  5. De hoofdverblijfplaats is de plaats waar een gezin of een alleenstaande gewoonlijk leeft. Dat betekent dat het gaat om de plaats waar men gedurende het grootste deel van het jaar verblijft. De bepaling van de hoofdverblijfplaats is gebaseerd op een feitelijke situatie.
  6. Artikel 10 van het KB RMI.
  7. Zie artikel 9 van de wet van 2016 en het nieuwe artikel 43/2 van de RMI-wet.
  8. Piet DHAENENS & Bernard NOTE, Commentaire permanent de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l’intégration sociale, UGA, Heule, 1-3-2006/6, blz. 196.

up

Andere nuttige fiches in verband met het onderwerp

up

Andere nuttige links

https://www.mi-is.be/nl/wetgeving